Vandaag bereikte ons het trieste bericht dat Charles Kahmann bekend onder de artiestennaam Charly Ross op 23 maart j.l. is overleden, in zijn woonplaats Mexico-stad. Charly Ross geboren in Arnhem was een bekend slangenmens in de circus en variété wereld. In slangenkostuum kon men hem in Nederland aantreffen in diverse circussen. Hij was o.a. betrokken bij het eerste Wintercircus 35 jaar geleden, samen met Rob Ritman.
Charly Ross leefde samen met zijn partner, na zijn artiesten carrière in Mexico-stad, waar hij eerder artikelen schreef voor o.a. de circus nieuwsbrief, een boek uitgaf met de titel “Een slang verteld” en beeldjes maakte van circusacts. Charly is op zijn wens in besloten kring gecremeerd.Wij wensen zijn partner, Nemesio Landeros, sterkte toe met dit grote verlies. R.I.P. Chaly Ross.
In 2016 was er een interview met Charly Ross op Circusweb, ter nagedachtenis aan Charly plaatsen wij hier een deel van de tekst;
Ross: “Voorop gesteld: ik ben ’n heel tevreden mens. Ik heb in mijn leven alles gedaan wat ik wilde en nu ik niet meer in het circus werk doe ik van alles waarvoor vroeger geen tijd was. Ook daar geniet ik erg van”.
Op zondag
Ik werd besmet met het circusvirus in 1950. Ik was toen tien jaar, leerde door een toeval Elly Strassburger kennen en vanaf dat moment bestond er voor mij niets anders dan circus. Het klinkt gek maar ik wist toen al heel zeker dat ik, hoe dan ook, uiteindelijk in het circus terecht zou komen. Mijn ouders waren er sterk op tegen. Ik moest studeren, diploma’s halen en een keurig, net bestaan opbouwen. Hetgeen ik dus niet deed. In die dagen was het circus een erg gesloten gemeenschap en de buitenwereld zag het in de zin van “Haal de was binnen, de zigeuners komen”. Circusmensen waren slecht want zij werkten op zondag. Dat deed mijn vader zelf trouwens ook, hij had op zondag altijd stapels werk van kantoor af te maken. Hypocrisie ten top.
Sjoekoela
Ik moet ’n jaar of twaalf geweest zijn toen Strassburger weer in de stad kwam. Ik kende er toen al verschillende mensen en Frau Meissner die de restauratie deed, vroeg me om voor de voorstelling en in de pauze snoep en sigaretten (jawel!) te verkopen tussen het publiek. Ik had al gauw door dat ik veel meer verkocht als ik mijn spullen met een sterk accent aanprees. “Sjoekoela, tropjes, tsiekarette” riep ik dan en verkocht lekker. Ik kreeg 15 gulden van Frau Meissner, maar toen ik thuis kwam was de hel los. Een vriend van mijn vader was in de voorstelling geweest en had meteen mijn vader gebeld en hem gezegd dat het een schande was dat zijn zoon in het circus snoep verkocht. En het was nog op een zondag ook. Wat een ramp voor die keurig nette familie! Maar ik zag het als ’n eerlijk werk waarvoor ik nog geld gekregen had ook.
Het waren hele moeilijke jaren en ik ben meerdere keren van huis weggelopen om bij een circus te gaan werken. Circusscholen bestonden er toen nog niet. Wel namen artiesten zogenaamde “leerlingen” aan. Op die manier werkte ik een seizoen bij het clownsnummer van de Ricordis in Duitsland en een seizoen in het clownsnummer van Karl Kossmayer ook in Duitsland. Ik werd er in beide gevallen enorm uitgebuit, kreeg nauwelijks te eten en werd behandeld als een slaaf. Maar ik zette door, had allerlei andere baantjes bij verschillende circussen en trainde intussen diverse circusdisciplines. Soms werd ik door mijn vader of door de politie teruggehaald en werd door mijn ouders gedwongen een baantje aan te nemen in een boekhandel, ’n reclamebureau etc. Lang duurde dat nooit en snel was ik weer bij ’n circus. Ik heb op allerlei gebieden heel veel ervaring op gedaan en ik geloof nog steeds dat voor een jong iemand de praktijk veel beter is dan de theorie.