Denken over dierenwelzijn

Denken over dierenwelzijn

Wanneer het over dierenwelzijn gaat, blijken daar erg veel mensen heel heldere ideeën over te hebben. Degenen die zich in het gesprek mengen weten precies wat er wel of niet deugt aan hetgeen anderen met hun dieren doen, ze zijn daarbij volledig overtuigd van hun gelijk.

 

         ir. Ed.J.Gubbels

Wat ook opvalt, is dat het gesprek meestal niet over dieren en dierbelangen gaat, het zijn altijd weer de antropomorfe (naar menselijke maatstaven gedachte) opvattingen die het gesprek bepalen. Zo komt vooral aan de orde wat mensen ‘ervan vinden’ en wat zij ‘denken’ dat in het belang is van het dier. Eigenlijk gaat het er alleen maar over hoe zij zich zouden voelen als ze de plek van het dier zouden innemen.

Het is nuttig om eerst eens te proberen vast te stellen wat dieren aan hun leven beleven, waar hùn belangen liggen. Daarna kan het altijd nog over meningen en emoties van mensen gaan.

Verschil tussen de mens en andere diersoorten

De mens is waarschijnlijk de enige diersoort die over zichzelf kan nadenken. Mensen kunnen geheel los van tijd en plaats nadenken over verleden, heden en toekomst. Dat heeft zo z’n voordelen. Ze kunnen het verleden evalueren, ze kunnen strategisch keuzes maken in het heden en ze kunnen proberen hun toekomst zo gunstig mogelijk in te richten. Ze zijn zich bewust van hun eigen ‘zijn’ en kennen waarde toe aan de belangen van individuen, en dan vooral natuurlijk aan hun eigen belangen.

Voor de overige diersoorten ligt dat anders, zij leven uitsluitend in ‘het nu’. Hun belevingswereld is gebonden aan de plek waar ze zich nu bevinden. Het verleden heeft voor hen alleen maar de functie van het opstapelen van leer-ervaringen. Ze evalueren het verleden niet en er is geen enkele beleving van toekomstverwachtingen zoals wij mensen dat kennen.

Dieren reageren op de positieve en negatieve gebeurtenissen in hun leven vanuit hun instincten. Ze doen daarbij leer-ervaringen op die ertoe leiden dat zij, bij herhaling, de aankomende gebeurtenissen vroegtijdiger als positief of negatief herkennen. Ze worden, in mensenwoorden, gedurende hun leven alsmaar ‘slimmer’ in het omgaan met de kansen en bedreigingen in hun leef-omgeving.

Welzijn

Welzijn is een woord dat door mensen werd bedacht. Nadat we een niveau van ‘welvaart’ bereikten waarbij we niet meer volledig in beslag werden genomen door onze eigen ‘struggle for life’, kregen we de ruimte om over de kwaliteit van ons bestaan na te denken, over ‘welzijn’. Het begrip welzijn zouden we kunnen omschrijven als een toestand waarin het geestelijk, lichamelijk en sociaal ‘goed’ gaat.

In de fase daarna kregen we ook aandacht voor het welzijn van de dieren die we als huis- en gezelschapsdier houden. Waar dieren voorheen, in ons denken, de plek innamen van ‘door de schepper gegeven gebruiksobjecten tot nut van de mens’, drong het besef door dat het om levende en belevende wezens gaat, die recht hebben op welzijn en die gebrek daaraan (angst, pijn, ongemak) kunnen ervaren.

Voor dieren in een natuurlijke leefomgeving is ‘welzijn’ een inhoudsloos begrip. Ze leven hun leven met de gegevens die de natuur hen aanreikt. Zo zullen ze met enige regelmaat de angst en de stress ervaren van de dreiging van predatoren, ze zullen honger en dorst lijden in tijden van schaarste, ze zullen de hen overkomende ziekten en gebreken op eigen kracht moeten doormaken en ze zullen in competitie met hun soortgenoten hun sociale plek moeten zien te handhaven. Welzijn, in de hier gebruikte interpretatie, is een woord dat niet zo erg past bij ‘leven in de natuur’. De eerdere aanduiding ‘struggle for life’ is daar meer van toepassing. Angst, pijn en ongemak vormen een onvermijdelijk deel van hun leven en dat in een mate, zoals die ook ooit voor mensen gold.

In de dierhouderij kunnen we wèl wat met het begrip welzijn. Wij als maatschappij vinden dat we het welzijn moeten veiligstellen van de dieren die wij als huis- of gezelschapsdier houden. Hun geestelijke, lichamelijke en sociale welzijn zien we als onze verantwoordelijkheid.

Consequenties voor ons handelen

Onze verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn betekent op de eerste plaats dat wij een zorgplicht hebben voor het fysieke (lichamelijke) welzijn van onze dieren. Daarin slagen we inmiddels voor vrijwel alle diersoorten die wij als huis- of gezelschapsdier houden. Dieren die in een beschermde omgeving leven, bereiken leeftijden die een veelvoud zijn van de gemiddelde leeftijden in de natuur. Onze kennis van huisvesting, voeding en gezondheidszorg is aanzienlijk toegenomen in de laatste decennia. Verreweg de meeste soorten weten we zelfs met succes tot regelmatige voortplanting te brengen.

Wat moeilijker ligt dat voor het geestelijke welzijn. Voor dieren is ‘de kwaliteit van het nu’ bepalend. Dieren moeten zich in hun leefsituatie ‘veilig’ kunnen voelen, ze moeten vrij kunnen zijn van angst en stress. De beleving van hun huidige situatie wordt echter zeer medebepaald door hun geschiedenis. Alle positieve en negatieve ervaringen uit het verleden hebben invloed op hoe het dier zijn actuele leefomgeving ervaart, wat het dier als positief of negatief beleeft. In de dierhouderij zullen we daarom ‘de kwaliteit van het nu’ op elk moment in het leven van het dier moeten borgen. Gebeurtenissen, die het dier in het verleden als bedreigend heeft ervaren, zullen al bij de schijn van herhaling opnieuw angst en stress oproepen. Daarin ligt de morele taak van elke dierhouder, in het borgen van ‘de kwaliteit van het nu’ als niet-aflatend proces.

Voor wat betreft het sociale aspect van dierenwelzijn, dat blijft ‘zoeken en proberen’. Het spreekt voor zich dat elke diersoort gehuisvest dient te worden in de sociale verbanden die de soort eigen zijn. Echter, evenals in de natuur zijn ook in gehouden diergroepen de interacties tussen individuele dieren (en dus de sociale structuren) voortdurend in beweging. Een stabiel sociaal verband dat gedurende langere tijd voortduurt, verandert geleidelijk door de individuele ontwikkeling van de groepsleden. Voor de houder blijft er niets anders dan anticiperen op de ontwikkelingen in de sociale groep. Ook deze vorm van ‘welzijnsschade’ voor individuele dieren is in de natuur heel gebruikelijk. In de dierhouderij proberen we die, waar mogelijk, te beperken en te vermijden.

Waar ligt de grens?

Een leven zonder incidentele welzijnsschade bestaat niet, niet voor de mens, en ook niet voor zijn dieren. Er zullen altijd situaties ontstaan waarin het individu geestelijk, lichamelijk of sociaal in de knel komt.

In de dierhouderij worden die situaties soms door mensen met egocentrische of kortzichtige belangen veroorzaakt. Vaker echter is er sprake van niet-voorziene omstandigheden en blijft ons niets anders, dan het nemen van de corrigerende maatregelen die op grond van de ontstane situatie gepast zijn. Zo doen we dat ook waar het gaat om medemensen die in een geestelijk, lichamelijk of sociaal probleem terecht kwamen.

Sommigen menen dat een gehouden dier ‘helemaal nooit’ enig gebrek aan welzijn zou mogen ervaren. Deze opvatting getuigt van een wereldvreemde naïviteit, zo zitten onze wereld en onze biologie niet in elkaar. Het is een utopie, we kunnen dat zelfs voor mensen niet waarmaken. Niet eens voor degenen voor wie we wèl een zorgplicht voelen. Al helemaal niet voor de miljoenen anonieme mensen met al hun kommer en kwel, die dagelijks in de media de revue passeren en waarmee we ons nauwelijks verbonden voelen.

In de dierhouderij kunnen we slechts naar eer en geweten streven naar een ‘zo goed mogelijk’ welzijn voor de dieren waarvoor we verantwoordelijk zijn. Incidenteel overkomt het ons dat er zaken niet zo goed gaan, dat vraagt om bijstelling. En daar, waar sprake is van vermijdbare welbewuste aantasting van de welzijnsbelangen van gehouden dieren, daar zal de maatschappij (de overheid) regels moeten opleggen en grenzen moeten stellen.

Maatschappelijk denken

We zien in onze maatschappij heel verschillende opvattingen over de plek van dieren in de samenleving. Er zijn nog steeds mensen die dieren beschouwen als ‘objecten’ waarmee ze hun persoonlijke doelen bijna onbeperkt kunnen dienen, mensen die de compassie met het dier vèrgaand missen. Aan de andere kant van het spectrum vinden we mensen die dieren als hun gelijken zien, die de belangen van dieren zelfs boven die van mensen stellen. En tussen die twee extremen beweegt zich het denken over dierenwelzijn in onze maatschappij.

De algemeen aanvaarde opvatting in onze samenleving is, dat de mens dieren mag ‘gebruiken’ in zijn belang. Daar hoort in onze maatschappij onmiddellijk bij, dat wij dieren erkennen als levende en belevende wezens, ze hebben een fundamenteel recht op kwaliteit van leven, op welzijn. Dat brengt de vraag, hoe wij bepalen of we in voldoende mate recht doen aan het dier, of het dier een voldoend niveau van welzijn ervaart in de houderij-omstandigheden die we aanbieden.

Het oordeel over een ‘voldoend’ niveau van dierenwelzijn wordt voor de meeste diersoorten vooral op een ‘biologische’ afweging gebaseerd. Kijkend naar de reacties van het dier op zijn leefomgeving ontdekken we wat goed is en wat beter moet. Voor een beperkt aantal diersoorten wordt die afweging gefrustreerd door gegroeide economische belangen die stammen uit een tijd waarin ons niveau van welvaart, en daarmee ons welzijnsdenken, nog in een vroeger ontwikkelingsstadium verkeerde. Dat wordt in onze democratische samenleving stapje voor stapje bijgesteld met aanvullende regelgeving (zodra onze economische belangen dat lijken toe te laten).

Levensovertuiging

Elk mens heeft het fundamentele recht op een eigen mening. Iedereen mag overal vóór, of juist helemaal tégen zijn. En dat alles zonder dat daar enige plicht bij hoort om die opvatting te moeten uitleggen of verantwoorden. Dat is een van de waardevolle verworvenheden in onze maatschappij, ieders recht op een eigen opvatting en mening. Dat moeten we koesteren.

Het wordt echter allemaal een beetje lastig zodra de mensen met een overtuiging in de rand van het spectrum hun persoonlijke opvattingen met een voet tussen de deur aan de doorsnee-burger proberen op te dringen. Het is uiteraard ieders goed recht om te vinden dat mensen geen dieren zouden mogen houden. Daarbij moet wel worden aangetekend dat deze overtuiging, in het licht van de evolutionaire ontwikkeling en de biologie van de diersoort mens, enigszins merkwaardig is. Het krijgt bovendien wat fundamentalistische trekjes zodra ‘vertellen en uitleggen’ wordt vervangen door opdringen of zelfs door proberen op te leggen.

De overgrote meerderheid van de burgers in onze maatschappij heeft inmiddels begrepen dat dieren (be)levende wezens zijn met recht op kwaliteit van leven. De tijden zijn voorbij dat dieren en hun welzijn de sluitpost vormden bij het nastreven van mensenbelangen. Mensen willen ‘recht doen’ aan dieren. Daarbij is de vraag aan de orde op grond van welke meetbare criteria dat recht kan worden veilig gesteld.

Bij het ontbreken van nuchtere en aantoonbare feiten, waaruit zou kunnen blijken dat mensen hun gehouden dieren tekort doen, verdwalen we in het maatschappelijk gesprek steeds verder in vage beschouwingen over de ‘intrinsieke waarde van het dier’ en ‘we kunnen wel niet bewijzen dat het dier gebrek aan welzijn ervaart, maar toch, het zou best zomaar kunnen’. Het wordt een gesprek met een wat religieus karakter, de een gelooft het, de ander gelooft het niet of wat minder. We creëren daarmee alleen maar tegenstellingen in onze maatschappij en missen kansen om samen op zoek te gaan naar waar het ècht op aan komt, recht doen aan dieren!

En terwijl sommigen druk doende zijn te trachten, al theoretiserend, het ongrijpbare gebrek aan dierenwelzijn te grijpen, ontgaat het hen dat er in de kringen van het zoogdier mens nog een overvloed aan aantoonbaar, bewijsbaar en meetbaar gebrek aan welzijn zou moeten worden bestreden. Maar ja, die diersoort valt buiten het aandachtsgebied ‘dierenwelzijn’.

ir. Ed.J.Gubbels,

Projectgroep Positieflijsten PVH,

december 2012.